Verbindster en hoedster: Quan Yin met de duizend armen

kwanyin1
Quan Yin

Quan Yin, de Chinese Godin van Mededogen, wordt ook bij ons in het westen steeds bekender. Natuurlijk is dit voor een belangrijk deel te danken aan de komst van veel Chinezen naar ons land, maar ook voor veel spirituele zoekers van niet-Chinese afkomst is zij tegenwoordig een bron van inspiratie en troost. Misschien komt dat wel doordat zij zich op het snijvlak van verschillende stromingen en religies bevindt, die momenteel in Europa zeer populair zijn, zoals het boeddhisme, de terugkeer van de Godin en de zoektocht naar de wortels van het vroegste christendom. Het bijzondere aan Quan Yin is namelijk, dat zij niet alleen een belangrijke boeddhistische godin is (zoals doorgaans wordt aangenomen), maar tevens dat zij een belangrijke rol speelt binnen het taoïsme, het Japanse shintoïsme en dat zij verder eveneens banden heeft met de christelijke Mariaverering en het oude sjamanisme.

Waar komt zij vandaan? Wie is zij? En wat betekent zij voor de mensen, die hun toevlucht tot haar nemen?

Sahasrabhuja-avalokitesvara-2
Avalokiteshvara

Allereerst: er zijn maar weinig mensen die weten dat Quan Yin oorspronkelijk een mannelijke bodhisattva was. Hij/zij werd aanvankelijk eeuwenlang vereerd als mannelijke ‘verwezenlijkte’ of verlicht wezen en droeg in het Sanskrit de naam ‘Avalokitesvara’- “de Heer die (met mededogen) naar de wereld kijkt.” Deze betekenis is vrijwel identiek aan die van Quan Yin, die eigenlijk Quan Shi Yin heet, “Degene die de noodkreet van de wereld hoort” of: die kijkt naar/ let op de klanken van lijden uit de wereld. Volgens de overlevering zou Avalokitesvara/Quan Yin ervoor gekozen hebben om, nadat hij verlichting bereikt had, dicht bij de aarde te verblijven om de mensen en schepselen op de planeet te helpen zich uit het rad van dood en wedergeboorte te bevrijden en algemeen hun leed te lenigen (dit is ook de aard van het begrip bodhisattva). Volgens de Lotussoetra, die nauw verbonden is met het Mahayanaboeddhisme en met Avalokitesvara/Quan Yin, kan ieder mens verlossing bereiken en kan de tussenkomst van bodhisattva’s hen daarbij helpen. Avalokitesvara/Quan Yin kon iedere gedaante aannemen om iemand die in nood verkeerde te bereiken. Hierin schuilt uiteraard een wijze les: het is aan ons als zoekende om deze hulp of gedaante te herkennen, of deze nu in een man, vrouw, dier of voorwerp uit de natuur aan ons verschijnt. De (tijdelijke) grenzen tussen man en vrouw en al wat leeft lijken hierbij opgeheven.

Kuan-yan_bodhisattva,_Northern_Sung_dynasty,_China,_c._1025,_wood,_Honolulu_Academy_of_Arts
Quan Yin/Avalokiteshvara

De Lotussoetra was een van de eerste boeddhistische teksten die in het Chinees werden vertaald, en in een aantal eeuwen tijd veroverde Quan Yin de harten van vele Chinezen, aanvankelijk als mannelijke bodhisattva, later als vrouwelijke bodhisattva en godin (een transformatie die zo ongeveer tussen de vijfde en negende eeuw na Christus voltrokken werd). Reeds in het begin werd Quan Yin androgyn uitgebeeld, een fenomeen dat we ook kennen uit de afbeeldingen van bijvoorbeeld Jezus, die vrijwel altijd verfijnd en androgyn wordt afgebeeld. Quan Yins opmars (om maar een niet-vrouwelijk woord te gebruiken) begon vermoedelijk in Noordwest-China langs de Zijderoute, waar ook zeer oude beelden van hem/haar werden opgegraven. Dit deel van China was tijdens de Tang-dynastie (618-907 n. Chr.) een smeltkroes van religies: boeddhisme, taoïsme, christendom, islam, zoroastrisme, manicheïsme en sjamanisme kwamen hier naast elkaar voor. De beelden van Maria met kind, die waren geïnspireerd op de beelden van de Egyptische Isis met het goddelijke kind Horus, beïnvloedden op hun manier de beelden van Quan Yin, die dikwijls ook met een kind werd afgebeeld. Toen in de 16e eeuw Portugese en Spaanse jezuïeten Mariabeelden meebrachten naar China, werden deze daar zelfs als Quan Yinbeelden herkend.

De vraag is, waarom Quan Yin in de loop van een paar eeuwen een vrouwelijke gedaante aannam. Daar is waarschijnlijk geen eenduidig antwoord op mogelijk. Martin Palmer*weet te melden dat in China aan het eind van het eerste millennium de rivaliteit tussen het boeddhisme en het taoïsme tot een hoogtepunt kwam. Het boeddhisme, dat inmiddels vooral was uitgegroeid tot een ‘mannelijke’ levensfilosofie/religie met voornamelijk mannelijke boeddha’s en bodhisattva’s, ontbeerde een vrouwelijke godheid en een vrouwelijk gezicht. In het taoïsme is het vrouwelijk principe naast het mannelijke principe altijd zeer belangrijk geweest, kijk bijvoorbeeld maar naar het symbool van yin-yang, waar mannelijke en vrouwelijke energie elkaar voortdurend in evenwicht houden (bijvoorbeeld: uit rust komt beweging voort; na beweging volgt rust. Dit zien we terug in de hele kosmos, de natuur en ons eigen lichaam.). Het is volgens het taoïsme belangrijk het witte (het mannelijke) te kennen en het zwarte (het vrouwelijke) te behouden. In China, waar deze energieën sinds de vroegste tijden geëerbiedigd werden, bleef daarom de behoefte aan een vrouwelijke godheid bestaan.

kwanyin
Bodhisattva van mededogen verbonden met de lotus

In het oudste Chinese pantheon kwam zo’n godheid reeds voor (hierover straks meer) en ook het taoïsme kende verschillende godinnen of onsterfelijken, waarvan Xi Wang Mu, de Koningin-Moeder van het Westen, de grootste en bekendste was. Om hiermee te ‘concurreren’, werd binnen het Chinese boeddhisme Quan Yin, die reeds de invloeden van het christendom had ondergaan, als vrouwelijke bodhisattva naar voren geschoven: Quan Yin kon immers volgens de Lotussoetra beide geslachten aannemen om zo de schepping haar diensten te verlenen. Ook had zij inmiddels kleuren aangenomen van een nog oudere religie, het sjamanisme, of beter: het sjamanisme –waar mannelijke en vrouwelijke energie elkaar aanvullen- was haar voedingsbodem geworden. Dit maakte dat zij moeiteloos geaccepteerd kon worden als goddelijke uitingsvorm van de (veelzijdige) vrouwelijke energie, ook onder taoïsten (waar sporen van het oude sjamanisme in terug te vinden zijn) en het shintoïsme in Japan (waar zij de naam Kannon ging dragen).

Wat betekent Quan Yin voor de mensen die haar vereren? Zij is voor hen een barmhartige moeder en de godin van mededogen; de redster in nood, de moederlijke figuur die hun noodkreten hoort; zij is de beschermvrouwe van al het leven en degene tot wie men zich richt wanneer men graag kinderen wil. Ook is zij de beschermvrouw van de zee (Quan Yin heeft namelijk ook de zeegodinnen uit het oude Chinese pantheon in zich opgenomen). Net als Maria voor de christenen, is zij voor iedereen toegankelijk en wil zij aan iedereen haar troost en redding bieden. En, minstens zo belangrijk, veel Chinezen geloven dat zij ooit als de prinses Miaoshan op aarde geleefd heeft –in de legenden die om haar heen verweven werden, werd deze prinses gezien als een voorbeeld van deugd, trouw, loyaliteit en mededogen. Quan Yins attributen zijn velerlei: ze wordt afgebeeld in een wit gewaad met een vaas waaruit zij de nectar van goddelijk mededogen en wijsheid sprenkelt; ze wordt getooid met duizend armen en ogen –symbool voor de duizend ogen en armen waarmee ze op de mensen let en haar helpende hand naar hen uitreikt. Dicht hierbij staat het beeld van de pauw met op iedere veer een oog: ook een geliefd attribuut om haar mee af te beelden. Tevens zien wij haar afgebeeld met de wilgentak: een oud symbool voor vrouwelijkheid, contact leggen met de andere wereld en buigzaamheid en terugveren in de meest woeste stormen. Tot slot zien we haar als zeegodin en uitgerust met strijdwapens, om de mensen te helpen te strijden tegen het kwaad, de demonen en de onwetendheid.

Quan Yin overstijgt duidelijk de grenzen van verschillende religies en is niet in één van hen te vangen. Dit maakt haar tot de ultieme verbeelding van ‘het vrouwelijke’ en de Grote Moeder. Ongrijpbaar, vaag, duister, diep –zij verdraagt geen dogma’s en doctrines en behoeft geen eigen religie. Zij vertegenwoordigt ‘gewoon’ het vrouwelijke in de kosmos, de maalstroom die toch wel doorgaat hoe en ondanks wat dan ook –desnoods in het verborgene. De cultus van de Grote Moeder is altijd onuitroeibaar geweest, dat zien we ook in het westen waar de inheemse godinnen bijna moeiteloos overgingen in de christelijke Maria-dat wil zeggen: voor wat betreft hun maagdelijke en moederlijke aspect (het seksuele en krijgerachtige aspect werd afgesplitst en we hebben o.a. Maria Magdalena nodig om het vrouwbeeld te completeren).

kwan-yin2
Quan Yin met de universele taal van de goddelijke Moeder: maan, water, sluier, draak of slang…

In China kon Quan Yin moeiteloos voet aan de grond krijgen omdat er reeds een belangrijke voedingsbodem voor haar was. Het oude Chinese pantheon kende mannelijke en vrouwelijke oerwezens die aan elkaar gelijk waren. Zo was Nu Kua half mens, half slang en wordt ze soms ook wel slangengodin genoemd. Zij was de schepper van de mensen en gelijk aan haar broer Fuxi. Het is hier opvallend dat het vrouwelijke in de kosmos niet specifiek als een ‘aardemoeder’ wordt weergegeven, maar als een ‘hemelmoeder’. Zij draagt daarbij namen als ‘Hemelse Onsterfelijke Godin’, ‘Groene Jade Moeder’ en ‘Godin van de Azuurblauwe Wolken’. Hemelmoeders én Aardemoeders komen we in meerdere oude religies tegen. Zo is in de kabbalistische en de gnostisch-christelijke stroming de rol van de ‘hemelse Sophia’ erg belangrijk en bestaat er ook een ‘aardse Sophia’, die naar de aarde is afgedaald om kennis en ervaring op te doen (het beeld van de afgedaalde ziel). Het kennen en doorgronden van de Aardemoeder lijkt daarbij voorwaarde te zijn om (weer) tot de Hemelse Moeder toegang te krijgen. De geboorte van het goddelijke kind –de Zoon- speelt daarin eveneens een belangrijke rol. Het is op aarde in een aards lichaam, geboren uit een vrouwelijk lichaam, dat de Christus zich openbaart. Het is in en samen met het vrouwelijke, dat de transformatie plaatsvindt. In een land waarin de traditionele geneeskunde zo verweven is met de symboliek van yin en yang, zou het zomaar zo kunnen zijn dat een mannelijke boeddhistische bodhisattva uit wijsheid besloten heeft om een vrouw te worden, om zo het vrouwelijke in een steeds mannelijker wordende wereld te behoeden voor een uiteindelijk wegkwijnen.

Tot slot: er bestaat al eeuwen een soort ‘Orakel van Quan Yin’, waarin spreuken uit de twaalfde tot en met de vijftiende eeuw gebundeld zijn. Hieronder enkele spreuken/profetieën om een idee te krijgen:**

‘De reis voert ver, ver in het onbekende-
En u weet niet of er jade zit in het hart van de steen.
Op een dag zal iemand het met zijn beitel aan het daglicht brengen…
Wees daarom kalm; u weet dat het daar gezeten heeft vanaf het begin der tijden.’(no. 32)

‘Fluorescerende oranje vlammen laaien met een hitte als de Hemel,
Verschroeien alles op hun pad –maar niet de waterlelie;
Het lijkt of ze moet sterven –maar ze wordt niet eens aangeraakt-
En haar ranken en bloemen duiken weer op aan de andere kant.’ (no. 82)

Bron:
*Martin Palmer, Jay Ramsay en Man-Ho Kwok, “Guanyin, mythen en profetieën van de Chinese Godin van Mededogen,” Altamira-Becht, Haarlem 2001.
**Idem. Niet te verwarren met het Kwan Yin orakel van Alana Fairchild, een overigens prachtige set kaarten waarvan de namen enkel al de magie oproepen van betoverende en sluimerende spirituele rijkdommen…

Een dans waarin de duizend armen en ogen van Quan Yin uitgebeeld worden: